In aanraking gekomen met propeller tijdens het opstarten, Fokker F27 Mk.050, Amsterdam Airport Schiphol, 11 mei 2001
Op 11 mei 2001 werden door de cockpitbemanning en de cabinebemanning van KL1173 de voorbereidingen getroffen voor de vlucht van Amsterdam naar Malmö. Op de volgens de dienstregeling vastgestelde vertrektijd werd de bemanning door de verkeersleiding medegedeeld dat het opstarten nog even moest worden uitgesteld. Op ditzelfde tijdstip stak een onderhoudsmonteur van Martinair (de gecontracteerde onderhoudsorganisatie voor KLM Cityhopper) de stekker van zijn hoofdtelefoon in de stekkerbus van het externe communicatienet. Voor zolang het oponthoud met betrekking tot het opstarten van de motoren duurde, bleef de monteur in deze positie staan. Nadat de opstartprocedure van beide motoren was voltooid, werd de externe stroomvoorziening ontkoppeld en begon de bemanning met de controles voorafgaande aan het uittaxiën voor de eerste vlucht van de dag. Als onderdeel van deze controles werden door de eerste officier, die voor deze vlucht het vliegtuig bestuurde, de “de-icing boots” aangezet. De gezagvoerder en de eerste officier controleerden beiden visueel, ieder voor de vleugel aan zijn zijde, het op de juiste wijze opblazen van de de-icing boots. De eerste officier vroeg aan de monteur om de de-icing boots van de staartsectie te controleren. Korte tijd later werd een vreemd geluid gehoord blijkbaar afkomstig van de motoren. Op hetzelfde moment rende een andere medewerker van de gronddienst, rond de neus van het vliegtuig in de richting van de ploegleider. Deze zat in een voertuig dat geparkeerd stond naast de neus van het vliegtuig aan de zijde van de gezagvoerder. De ploegleider kwam uit zijn voertuig, keek onder het vliegtuig en gaf onmiddellijk de gezagvoerder een handsignaal de motoren te stoppen. De monteur bleek tegen de draaiende propeller te zijn gelopen en was hierbij ernstig gewond geraakt.